
Jurisprudentie
AU0709
Datum uitspraak2005-07-22
Datum gepubliceerd2005-08-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers04/3652
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers04/3652
Statusgepubliceerd
Indicatie
In beginsel is juist dat feitelijke vergoeding van hoortoestellen door het ziekenfonds aan toekenning van een voorziening of vergoeding ingevolge de Wet REA in de weg staat. Niet kan worden aanvaard dat geen gehele vergoeding plaatsvindt op grond van de Wet REA, maar slechts gedeeltelijke vergoeding op grond van de Ziekenfondswet, zonder dat is beoordeeld of sprake is van een werkgeïndiceerde voorziening. Aanvaarding daarvan zou betekenen dat eiseres had moeten beslissen om af te zien van het aanvragen van een verstrekking bij het ziekenfonds dan wel om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de begunstigende beslissing van het ziekenfonds,
afhankelijk van een eigen inschatting of sprake is van een voorziening die vrijwel uitsluitend geïndiceerd is voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie, zonder dat daaromtrent van de zijde van verweerder of het ziekenfonds uitsluitsel is gegeven. Zulks acht de rechtbank niet verenigbaar met een redelijke uitleg van art. 31, eerste lid, Wet REA jo. art. 2, eerste en tweede lid, Reïntegratie-instrumentenbesluit.
Uitspraak
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: REA 04/3652 HEUV
Uitspraak
in het geding tussen
[a], wonende te [b], eiseres,
gemachtigde mr. J.M. Krommendijk, advocaat te Zoetermeer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Rotterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 10 augustus 2004 heeft eiseres vergoeding van twee hoortoestellen aangevraagd.
Bij besluit van 26 augustus 2004 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat een gedeeltelijke vergoeding door de zorgverzekeraar van eiseres is verstrekt.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 oktober 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 oktober 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 7 december 2004, aangevuld bij schrijven van 18 maart 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 9 maart 2005, aangevuld bij schrijven van 18 maart 2005, een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 27 juni 2005 aan de rechtbank meegedeeld, dat de verwachte nieuwe regelgeving tot op heden niet tot stand is gekomen, zodat verweerder zijn eerder ingenomen standpunt handhaaft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2005. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [c], echtgenoot van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Braak.
2. Overwegingen
Eiseres is werkzaam als coördinerend begeleidster bij [x] te [y].
Op voorschrift van de KNO-arts van het St.-Franciscusgasthuis heeft eiseres in maart 2004 twee hoortoestellen aangeschaft ten bedrage van € 2865,06.
Door de leverancier van de hoortoestellen is een bedrag van € 1800,06 bij eiseres in rekening gebracht. De zorgverzekeraar van eiseres heeft een bedrag van € 1065,00 vergoed.
Op het aanvraagformulier voorzieningen van 10 augustus 2004 heeft eiseres in antwoord op de vraag wat voor voorziening zij wenst, aangegeven dat zij zowel een voorziening op de werkplek, als een voorziening voor elders wil. Zij heeft niet ander omschreven wat zij in dit verband onder elders verstaat.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de overweging dat de kosten van de hoortoestellen niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de zorgverzekeraar al een vergoeding heeft verstrekt.
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat hij niet bevoegd is een vergoeding voor de hoortoestellen toe te kennen omdat de zorgverzekeraar al een vergoeding heeft verstrekt. Voort is gesteld dat, ook in het onderhavige geval waarin de toestellen in verband met het werk van eiseres duurder zijn dan reguliere toestellen, verweerder geen bevoegdheid heeft tot het verlenen van een aanvullende vergoeding in de kosten van de hoortoestellen. Eerst wanneer geen indicatie bestaat voor verstrekking door de zorgverzekeraar, maar wel noodzaak bestaat voor een werkvoorziening, is verweerder zijn inziens bevoegd om de voorziening te verstrekken. Voorts is gesteld dat geen sprake is van apparatuur die alleen maar in het werk gebruikt werd, omdat eiseres de apparatuur ook thuis nodig heeft. Verweerder heeft gesteld dat het afhankelijk is van de oude apparatuur of de nieuwe apparatuur uitsluitend nodig is voor het werk dan wel dat eiseres de nieuwe, duurdere apparatuur ook voor thuis nodig heeft. Verweerder heeft aangegeven dat niet is nagegaan welke functies op de oude apparatuur aanwezig waren, omdat dat tot zinloze advisering zou leiden, nu eiseres inmiddels over de nieuwe apparatuur beschikt.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte vergoeding van het bedrag van € 1800,06 is geweigerd. De hoortoestellen zijn specifiek op de werkzaamheden van eiseres als coördinerend begeleidster afgestemd. Met het oog op de dagelijkse werkzaamheden van eiseres was het noodzakelijk duurdere hoortoestellen aan te schaffen. Eiseres houdt voor haar functie contact met medewerkers, patiënten en familie, leidt soms vergaderingen en voert telefoongesprekken. Er is sprake van gelijkblijvend gehoorverlies. Betoogd is dat juist omdat de hoortoestellen niet algemeen gebruikelijk zijn, ze niet volledig door de zorgverzekeraar worden vergoed. Eiseres stelt niet meer over de oude gehoorapparaten te beschikken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Wet op de Reïntegratie arbeidsgehandicapten (hierna: de Wet REA) kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de arbeidsgehandicapte die arbeid in dienstbetrekking verricht op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
In artikel 2, eerste lid, van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA (hierna: het RIB) is - voor zover hier van belang - bepaald dat een voorziening als bedoeld in artikel 31 van de Wet REA, niet wordt verstrekt indien kosten zijn gemaakt ten behoeve van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn of waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is.
In het tweede lid van het RIB is - voor zover hier van belang - bepaald dat in afwijking van het eerste lid een voorziening als bedoeld in artikel 31 van de Wet REA, wel kan worden verstrekt indien deze dient ter vergoeding van kosten of voorzieningen die niet algemeen gebruikelijk zijn en niet op grond van een andere wettelijke regeling worden vergoed of verstrekt en vrijwel uitsluitend zijn geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kunnen worden gebruikt voor of in de werksituatie.
Anders dan ingevolge artikel 2, eerste lid, van het RIB staat ingevolge het tweede lid van dat artikel niet de mogelijkheid van vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling, maar het feit dat op grond van een andere wettelijke regeling vergoeding heeft plaatsgevonden aan toekenning van een voorziening of een vergoeding in de weg.
Het standpunt van verweerder dat feitelijke vergoeding door het ziekenfonds aan toekenning van een voorziening of vergoeding ingevolge de Wet REA in de weg staat, is in beginsel juist.
De Wet REA voorziet niet uitdrukkelijk in een aanvullende of gedeeltelijke vergoeding van kosten in geval een gedeeltelijke vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling heeft plaatsgevonden.
In artikel 2, tweede lid, van het RIB ligt de veronderstelling besloten dat op grond van de andere wettelijke regeling als bedoeld in dat artikellid niet tot vergoeding wordt overgegaan indien sprake is van een voorziening die vrijwel uitsluitend geïndiceerd is voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie. Immers zou anders feitelijk in geen enkel geval toekenning van een vergoeding of voorziening op grond van art. 2, tweede lid, van het RIB aan de orde zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het onderhavige geval niet worden aanvaard dat geen gehele vergoeding plaatsvindt op grond van de Wet REA, maar slechts gedeeltelijke vergoeding op grond van de Ziekenfondswet, zonder dat is beoordeeld of sprake is van een voorziening die vrijwel uitsluitend geïndiceerd is voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie.
Aanvaarding van het voorgaande immers zou betekenen dat eiseres zelf had dienen te beoordelen of sprake is van een voorziening die vrijwel uitsluitend geïndiceerd is voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie, zonder dat daaromtrent van de zijde van verweerder of het ziekenfonds uitsluitsel is gegeven. Voorts zou eiseres afhankelijk van die inschatting hebben moeten afzien van het aanvragen van een verstrekking bij het ziekenfonds, dan wel van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de begunstigende beslissing van het ziekenfonds, teneinde haar rechten ingevolge de Wet REA niet verloren te laten gaan. Zulks acht de rechtbank met een redelijke uitleg van de hiervoor genoemde regelgeving niet verenigbaar.
In onderhavig geval is niet gebleken dat bij de beslissing van het ziekenfonds tot vergoeding van de hoortoestellen is beoordeeld of de hoortoestellen vrijwel uitsluitend geïndiceerd zijn voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kunnen worden gebruikt voor of in de werksituatie.
Derhalve heeft verweerder niet mogen volstaan met verwijzing naar de beslissing van het ziekenfonds. Beoordeeld dient te worden of sprake is van een voorziening die vrijwel uitsluitend geïndiceerd is voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie.
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat uit het aanvraagformulier van 10 augustus 2004 is afgeleid dat eiseres de apparatuur ook thuis nodig heeft en dat geen sprake is van apparatuur die alleen maar in het werk gebruikt wordt.
Namens eiseres is ter zitting verklaard dat zij op het aanvraagformulier van 10 augustus 2004 heeft bedoeld aan te geven dat zij de hoortoestellen zowel op haar eigen werkplek, waar zij gewoonlijk werkt, nodig heeft, alsook elders, namelijk op kantoor op een andere locatie, waar zij bijvoorbeeld vergaderingen bijwoont.
Gelet op hetgeen ter zitting is verklaard, alsmede op het feit dat verweerder niet is nagegaan of de oude hoortoestellen van eiseres werkgeïndiceerd waren, is onvoldoende onderzocht of de hoortoestellen vrijwel uitsluitend geïndiceerd zijn voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend voor of in de werksituatie kunnen worden gebruikt.
Het bestreden besluit komt daarom wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H. van den Heuvel.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2005.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.